Ik zou mezelf niet het label “crime writer” willen geven.

Het moet een drukke zomer zijn voor Jussi Adler-Olsen. In Nederland verschijnen kort na elkaar De vrouw in de kooi en De fazantenmoordenaars, in juni won hij de prestigieuze Scandinavische Crime-prijs De Glazen Sleutel en zijn uitgever verwacht dat hij begin september het manuscript voor het vierde deel in de Serie Q inlevert. Het is dan ook niet zo vreemd dat onze afspraak voor een ontmoeting in Amsterdam niet door kan gaan: het schrijven gaat logischerwijs voor. In plaats daarvan heb ik een zeer prettige mailwisseling met de Deense auteur.

(bron: Crimezone.nl)

Tien jaar geleden verscheen Het Alfabethuis, twee jaar later gevolgd door De bedrijfsterrorist, een thriller met een internationale plot waarin terrorisme een belangrijke rol speelt. Daarna hebben Nederlandse lezers een tijd lang niets vernomen van Jussi Adler-Olsen. Voor veel van ons zal De vrouw in de kooi een eerste kennismaking met hem zijn. Daarom vraag ik hem hoe hij zichzelf het liefste zou willen introduceren.

‘Dat is nog niet makkelijk. Ik zou mezelf denk ik beschrijven als een aardige, vriendelijke plaaggeest met twinkelende ogen, maar dat is misschien wel een erg kort antwoord. Ik beschouw mezelf graag als een halve Nederlander: ik heb in 1980 een tijdlang in Nederland gewoond en ik heb mijn hart verloren aan het land. Denen en Nederlanders lijken ook enorm op elkaar, er zijn zo veel overeenkomsten: de internationale manier van denken, het gevoel voor humor, de ‘easy living’ in het dagelijks leven… Daar hou ik van.

Verder ben ik iemand die veel nadenkt over de onrechtvaardigheid en imperfectie van mensen. Je hoeft de krant maar open te slaan of het journaal te kijken en je ziet dat er geen grenzen zijn aan wat mensen elkaar kunnen aandoen. En tegelijkertijd kan ik elke dag genieten van de geweldig mooie dingen die diezelfde mensen bedenken en doen. Die tweezijdigheid van mensen fascineert me en dat probeer ik mee te nemen als ik schrijf.’

Jussi weet dat sommige mensen zijn verhalen weinig geloofwaardig vinden, maar vreemd genoeg wordt hij vaak achteraf geholpen door de realiteit.

‘Ik schreef De vrouw in de kooi lang voordat de zaak van Natascha Kampusch in Oostenrijk bekend raakte en De bedrijfsterrorist verscheen vier maanden voor de aanslagen van elf september 2001. Ook mijn derde boek in Serie Q, Flaskepost fra P., dat later dit jaar in Nederland verschijnt als De noodkreet in de fles, sloot naadloos aan op een actuele discussie in eigen land. Dat maakt me soms een wat controversieel persoon, hier in Denemarken, maar ik probeer vooral zo te schrijven dat de lezer begrip krijgt voor die fascinerende tweezijdigheid van mensen.’

Geen klassieke Scandinavische crime
Als je Jussi’s eerdere boeken, Het alfabethuis en De bedrijfsterrorist vergelijkt met de boeken in Serie Q, kan het niet anders dan opvallen dat de invalshoek heel verschillend is. Van internationale actiethrillers naar veel meer klassieke Scandinavische crime, dat is een behoorlijke overgang. Maar daar is Jussi het niet mee eens.

‘Ik zie mijn huidige boeken niet als klassieke Scandinavische crime. Ik schrijf in Serie Q wel over Deense omstandigheden, omdat ik wat meer contact met mijn lezers zocht, maar ik wilde ook vooral mijn ongenoegen kwijt over de politieke ontwikkelingen in Denemarken. Vandaar dat de hoofdpersoon, Carl Mørck, absoluut een type Scandinavische speurder is, maar er gebeurt meer dan in een ‘gewone’ thriller. Daarin draait het er altijd om dat de misdaad wordt opgelost. Natuurlijk gebeurt dat in mijn boeken ook, maar daarnaast gaat het er in mijn verhalen om dat er geprobeerd wordt een nieuwe misdaad te voorkomen. Dat is een groot verschil.’

‘Overigens gaat Serie Q niet alleen maar over de zaken waar Mørck en zijn assistent Assad aan werken. Hun eigen verhalen, die zich stukje bij beetje ontwikkelen, vormen samen in feite ook een internationale thriller. Met een snufje klassieke crime, dat wel. Maar ik zou mezelf niet het label “crime writer” willen geven.

Ik weet dat ik word vergeleken met andere schrijvers, zoals Stieg Larsson, maar of die vergelijkingen kloppen, daar kan ik niets over zeggen. Ik ben zo druk met schrijven, dat ik maar heel weinig lees. Het maken van gelijkenissen, dat laat ik over aan de lezers.’

Methodische aanpak
Dat schrijven, zo begreep ik uit interviews in de Deense media, pakt Jussi uitermate grondig aan. Zijn eerste versie schrijft hij in WordPerfect 5.1, dan maakt hij een print die hij helemaal doorneemt. Vervolgens gaat hij aan de slag in Word, maakt hij weer een uitdraai en doet opnieuw een leesronde. Tot slot maakt hij nog een pdf, zodat het verhaal op een boek begint te lijken, en ook dan corrigeert hij zichzelf op papier. Een behoorlijk methodische aanpak, waarvan ik me afvraag of die misschien iets te maken heeft met zijn achtergrond als redacteur en uitgever.

‘Ik werk vooral op deze manier omdat ik mijn werk zo meerdere malen in meerdere verschijningsvormen onder ogen krijg. Juist dan kan ik er vanuit verschillende invalshoeken een kritische blik op werpen. Naar mijn idee hebben teveel mensen tegenwoordig het gevoel dat een tekst die er uit ziet als een boek, zoals je al snel hebt in moderne tekstverwerkers, ook meteen een boek is. Dat is niet zo, het is hard werken om ervoor te zorgen dat een tekst klopt bij het doel van het verhaal, zodat de lezer dat er ook uit kan halen. Maar ik denk inderdaad dat deze aanpak iets te maken heeft met mijn achtergrond in de media. Ik ben mijn eigen redacteur, en een pittige ook. Daarnaast komen mijn adviseurs, mijn vrouw en mijn redacteur natuurlijk ook met veel aanpassingen; ik ben zelf niet mijn enige redacteur. Ik probeer overigens alles wat ik doe zo goed mogelijk te doen, maakt niet uit hoe lang het duurt. Je moet altijd proberen niet in de valkuil van ‘maar zo doe ik dat altijd al’ te stappen.’

Psychiatrische achtergrond
In alle beschrijvingen van Jussi komt naar voren dat hij een groot deel van zijn jeugd heeft doorgebracht in psychiatrische ziekenhuizen. Niet als patiënt, maar omdat zijn vader daar werkte als arts. Dat moet invloed gehad hebben op zijn werk.

‘Dat klopt, het heeft me enorm beïnvloed. Ik heb het allemaal gezien en gehoord: de behandelwijzen voor psychiatrisch patiënten in de jaren ’50, de dode lichamen, de secties, de gekte van zowel patiënten als artsen, de tweezijdigheid van mensen… Ik heb vooral geleerd om iedereen te respecteren en ik heb leren houden van “rare” mensen.’

‘De echte Mørck was een patiënt in een van die ziekenhuizen. Een moordenaar, maar met de juiste medicatie was het de aardigste man die je je voor kon stellen. Hij was mijn vriend. Ik kreeg een kitten van hem en hij leerde me de verschillende kanten van menselijk gedrag zien.’

Toch vraag ik me af of Mørck niet ook iets van Jussi zelf in zich heeft. Is hij ook in zijn element als iedereen hem met rust laat?

‘Ik werd bij het verzinnen van Mørck mede geïnspireerd door een cartoon van Sergio Aragones in Mad Magazine. Daarin zie je mensen praten en vriendelijk zijn, terwijl hun schaduw op de muur doet en zegt wat ze écht zouden willen doen en zeggen. In dat opzicht is Carl een beetje mijn schaduw: we zouden toch allemaal wel onze idiote baas de waarheid willen vertellen, of de slaapkamerdeur van onze schreeuwende puber op slot doen? Carl heeft veel verschillende persoonlijkheden in zich, dus hij gaat nog heel wat meer van zichzelf laten zien in de volgende delen van Serie Q.’

Jussi drukt me op het hart dat die volgende delen er zeker zullen komen. Deel vier levert hij begin september in bij zijn uitgever, en wat hem betreft gaat hij zeker nog zes jaar door met Serie Q. Hij hoopt ook af en toe een andersoortig boek te kunnen schrijven, als alles naar wens gaat, want hij heeft altijd een stapel met ideeën voor verhalen liggen. De kans is dan ook groot dat we komende jaren nog heel wat werk van deze vriendelijke Deen in de boekhandel tegenkomen.
Tagged on: